ERFELIJKHEIDSONDERZOEK
Wanneer in een familie al duidelijk is dat er een erfelijke hartziekte voorkomt en er ook een oorzaak in het DNA is gevonden, hoeft er niet meer gezocht te worden naar de erfelijke oorzaak in het DNA.
Een familielid kan dan een afspraak maken op een Polikliniek Cardiogenetica voor voorspellend genetisch onderzoek of meer informatie hierover.
Wat is erfelijkheid?
Ieder menselijk lichaam is opgebouwd uit miljarden cellen. Elke cel heeft een celkern. In elke celkern in ons lichaam zitten zogeheten chromosomen. Een groot gedeelte van deze chromosomen bestaat uit DNA. Een stuk DNA dat de code bevat voor één eigenschap, noemen we een gen. Onze genen bestaan uit codes die de erfelijke eigenschappen bepalen. Deze codes bestaan uit de specifieke volgorde van 4 bouwstenen, namelijk: Adenine (A), Cytosine (C), Guanine (G) en Thymine (T). Al deze bouwstenen op een rij vormen het DNA.
• Chromosomen
Zoals genoemd bevat elke celkern chromosomen: 46 om precies te zijn.
Geslachtchromosen
Er zijn 22 chromosoomparen (nummers 1 tot en met 22) en één paar geslachtschromosomen. Dit betekent dat we elk chromosoom en daarmee ook de genen, dubbel hebben. Het 23ste paar chromosomen zijn de geslachtschromosomen. De geslachtschromosomen van een vrouw bestaan uit 2 dezelfde chromosomen (XX). De geslachtschromosomen van een man bestaan uit 2 verschillende chromosomen (XY). Van elk paar chromosomen is één chromosoom van de vader en één van de moeder.
Wanneer de eicel door de zaadcel wordt bevrucht, word van elk paar chromosomen één chromosoom doorgegeven aan het kind. Bij de bevruchting komen deze 2 chromosomen samen en vormen zij weer een paar: één chromosoom van de moeder en één chromosoom van de vader.
• Mutaties
Veranderingen in het DNA worden mutaties genoemd. Een stuk DNA wordt daarmee beschadigd. Als dit stuk DNA een functie heeft, zoals een gen, kan een mutatie een ziekte veroorzaken. Het eiwit dat wordt gemaakt door het gen, functioneert door de mutatie slecht of wordt minder of zelfs niet meer aangemaakt. Hierdoor kan de functie die het eiwit in het lichaam heeft niet meer goed worden gedaan en kan er ziekte ontstaan.
Overervingspatronen
Mutaties (veranderingen in het DNA) kunnen worden doorgegeven aan het nageslacht.
Er zijn verschillende manieren waarop de mutaties kunnen worden doorgegeven aan toekomstige kinderen:
- Autosomaal dominante overerving
- Autosomaal recessieve overerving
- Geslachtsgebonden (of X-gebonden) overerving
De meest voorkomende manier van overerven bij erfelijke hartziekten is autosomaal dominant. Autosomaal betekent dat de mutatie niet op de geslachtschromosomen zit, maar op één van de algemene chromosoomparen. Hierdoor komt het zowel bij mannen als bij vrouwen voor. Dominant betekent dat de mutatie op een gen op slechts één van de 2 chromosomen van een chromosomenpaar voldoende is om de ziekte tot uiting te brengen. Het gen op het andere chromosoom bevat dus geen mutatie. Dit betekent dat kinderen van een ouder met een mutatie die een erfelijke hartziekte veroorzaakt, ieder 50% kans hebben om deze mutatie en dus de erfelijke aanleg voor de ziekte te erven. Het hebben van de erfelijke aanleg betekent niet altijd dat de erfelijke hartziekte altijd tot uiting komt.
Een andere manier van overerven is autosomaal recessief. Autosomaal betekent dat de mutatie niet op de geslachtschromosomen zit, maar op één van de algemene chromosoomparen. Hierdoor komt het zowel bij mannen als bij vrouwen voor. Recessief betekent dat een gen op beide chromosomen van een paar een mutatie moeten bevatten om de erfelijke ziekte te veroorzaken. Als beide ouders drager zijn van de mutatie, hebben kinderen 25% kans om 2 mutaties te hebben geërfd en om de ziekte te krijgen.
Dragers van slechts één mutatie hebben vaak geen verschijnselen van de ziekte. Deze vorm van overerven komt heel soms voor bij bepaalde erfelijke hartziekten.
Erfelijke ziekten kunnen heel soms ook geslachtsgebonden overerven. Bij geslachtsgebonden overerving krijgen alleen mannen de erfelijke ziekte en erven ze deze van hun moeder. Iedereen heeft één paar geslachtschromosomen (bij vrouwen XX, bij mannen XY). Geslachtsgebonden overerving betekent dat de erfelijke aanleg voor de ziekte (de mutatie) gelegen is op het X-chromosoom. Vrouwen die draagster zijn van de mutatie op het X-chromosoom geven aan hun kind of een normaal X-chromosoom door (50% kans) of het X-chromosoom met de mutatie. Zonen krijgen een Y-chromosoom van hun vader en hebben daarnaast 50% kans op het X-chromosoom met de mutatie. Hierdoor hebben zonen 50% kans op de geslachtgebonden overervende ziekte. Dochters hebben ook 50% kans op een X-chromosoom met de mutatie, maar zij hebben nog een tweede gezond X-chromosoom zonder mutatie. Hierdoor hebben dochters met de mutatie op het X-chromosoom vaak geen verschijnselen van de ziekte, maar kunnen ze deze wel weer doorgeven aan hun zonen.
Wanneer mannen met een geslachtsgebonden erfelijke aandoening kinderen krijgen, zijn alle dochters draagster van de mutatie (zij krijgen het X-chromosoom met de mutatie van hun vader). Zonen kunnen de aandoening niet erven (zij krijgen een gezond Y-chromosoom van hun vader).
DNA-onderzoek
Bij erfelijkheidsonderzoek wordt op basis van medische gegevens van de patiënt familiegegevens en vaak DNA-onderzoek, nagegaan of er sprake is van een erfelijke hartziekte en of de oorzaak van de erfelijke hartziekte in het DNA gevonden kan worden. Aan het einde van het erfelijkheidsonderzoek ontvangt u adviezen voor uw eigen gezondheid (bijvoorbeeld regelmatige cardiologische controles en leefstijladviezen) en worden er ook adviezen gegeven voor uw familieleden. Meer informatie kunt u vinden onder procedure.
Een belangrijk onderdeel van erfelijkheidsonderzoek is DNA-onderzoek. Bij DNA-onderzoek wordt gezocht naar een verandering (zogeheten mutatie) in het erfelijk materiaal (DNA), die de erfelijke hartziekte kan veroorzaken. Er zijn veel verschillende genen bekend, die een rol kunnen spelen bij erfelijke hartziekten. Bij DNA-onderzoek worden één of meerdere genen onderzocht in het laboratorium.
Bij erfelijke hartziekten heeft de ziekte niet alleen consequenties voor de persoon die de ziekte heeft, maar ook voor familieleden die drager kunnen zijn van de erfelijke aanleg voor de ziekte en die mogelijk later geconfronteerd worden met klachten en verschijnselen van de ziekte. DNA-onderzoek wordt eerst gedaan bij iemand die zelf de erfelijke hartziekte heeft. Pas als bij deze persoon een erfelijke aanleg wordt gevonden, is het voor naaste familieleden (ouders, kinderen, broers en zussen) mogelijk om zich op de erfelijke aanleg te laten onderzoeken. DNA-onderzoek bij familieleden duurt meestal veel korter, omdat er dan alleen wordt gekeken of de specifieke mutatie aanwezig is. Familieleden die de erfelijke aanleg voor de hartziekte ook hebben, kunnen zich regelmatig cardiologisch laten controleren en indien nodig, tijdig laten behandelen.
Wanneer er DNA-onderzoek wordt gedaan bij een patiënt op zoek naar de erfelijke oorzaak voor de hartziekte, kunnen er 4 soorten uitslagen zijn van het DNA-onderzoek:
• Klasse 5 mutatie: de aanleg voor de erfelijke hartziekte wordt gevonden.
• Klasse 4 mutatie: er wordt een verandering in het DNA (mutatie) gevonden die waarschijnlijk de oorzaak is van de erfelijke hartziekte, maar waarvan dit nog niet 100% zeker is.
• Klasse 3 mutatie: er wordt een verandering in het DNA (mutatie) gevonden waarvan de betekenis nog onduidelijk is.
• Er wordt geen mutatie gevonden.
Als er een klasse 4 of een klasse 5 mutatie wordt gevonden, wordt aan naaste familieleden (kinderen, ouders en broers en/of zussen) geadviseerd om voorspellend genetisch onderzoek te laten doen, wat bij klasse 4 mutaties vaak wordt gecombineerd met cardiologisch onderzoek. Bij klasse 3 mutaties is DNA-onderzoek bij familieleden vaak niet zinvol, omdat het geen duidelijkheid geeft over hun risico op de hartziekte. Aan familieleden wordt dan vaak geadviseerd om zich regelmatig cardiologisch te laten controleren op kenmerken van de hartziekte.
Als er geen veranderingen in het DNA worden gevonden, wordt het onderzoek (tijdelijk) gestopt. Het is dan nog steeds mogelijk dat de hartziekte erfelijk is. Mogelijk zit de verandering dan in een ander gen dat nog niet bekend is of dat nog niet onderzocht kan worden. Vaak wordt geadviseerd om over enkele jaren opnieuw contact op te nemen met de Polikliniek Klinische Genetica om te informeren naar nieuwe inzichten of mogelijkheden voor verder onderzoek.
Voor adviezen over cardiologische controles of voorspellend genetisch onderzoek bij een specifieke erfelijke hartziekte, kunt u kijken bij de informatie over de betreffende erfelijke hartziekte.
DNA-onderzoek op de kinderleeftijd
Veel erfelijke elektrische hartziekten, zoals LQTS en CPVT, geven vooral op de kinderleeftijd klachten. Ook erfelijke hartspierziekten kunnen soms op de kinderleeftijd al optreden. Bij DNA-onderzoek bij kinderen met een (verdenking op een) erfelijke hartziekte worden net als bij volwassenen één of meerdere genen onderzocht op zoek naar de oorzaak van de ziekte in het DNA.
Soms wordt nog uitgebreider DNA-onderzoek gedaan, wanneer de erfelijke hartziekte zelden op de kinderleeftijd optreedt en er mogelijk ook andere erfelijke oorzaken een rol kunnen spelen.
Bij gezonde kinderen bij wie in de familie een erfelijke hartziekte voorkomt waarvoor de erfelijke aanleg is gevonden, kan ook voorspellend genetisch onderzoek worden gedaan. Onderzoek bij kinderen wordt in principe aangeboden vanaf de leeftijd waarop er verschijnselen van de ziekte zouden kunnen optreden. Vanaf deze leeftijd wordt dan ook cardiologisch onderzoek geadviseerd als een kind drager is van de erfelijke aanleg.
Bij de informatie per ziekte vindt u vanaf welke leeftijd kinderen onderzocht kunnen worden op de erfelijke aanleg voor die ziekte. Bij het testen van kinderen is bij veel Poliklinieken een psychosociaal medewerker of psycholoog betrokken, die ouders en kinderen begeleidt bij het bespreken van een erfelijke hartziekte, het testen hierop en het omgaan met de uitslag. Meer informatie is ook te vinden onder voorspellend genetisch onderzoek bij kinderen.